Levende God,
Vandaag klagen wij bij u
om de dood van Peter.
Het is oneerlijk en het is wreed
dat hij er niet meer is,
en dat het ene huis zoveel meer onheil te verduren krijgt
dan het andere.
We kunnen en we willen niet zonder Peter
en toch moeten we hem nu gaan begraven.
Als we aan hem denken
wordt het warm bij ons van binnen.
Goede herinneringen zijn er vele, daar zijn we blij om.
Al waren er momenten God,
dat je als vriend dacht:
Peter, iets minder aanwezig zijn kan ook wel,
momenten dat je hem als broer graag achter het behang zou plakken,
omdat hij lang niet altijd een makkelijk mens was om mee om te gaan,
momenten dat je als ouder dacht:
Zoon, dénk nu eerst, voordat je iets doet!
Maar nu God, veel liever hadden we hem hier gewoon onder ons,
met al zijn lieve en lastige kanten,
dan het verdriet van deze dagen en van zijn sterven.
We willen niet over hem spreken als iemand van voorbij…
Dat we nu alleen nog maar herinneringen en aandenkens aan hem hebben
doet te veel pijn om er vanzelf blij mee te zijn,
hoeveel warme en vriendschappelijke herinneringen er ook zijn.
We bidden God, laat er toch een tijd komen
dat de kou en de verbijstering verdwenen zijn,
hoe ondenkbaar misschien ook.
Er is zoveel onaf,
er zijn allerlei dingen die we niet gezegd hebben
of die we te weinig gezegd hebben
en die we nu niet meer tegen elkaar kunnen zeggen.
Geef ons de moed dat te aanvaarden zodat het ons niet hoeft te beklemmen.
We zoeken troost God
voor Gera en Sicco,
voor Rianne en Erwin, voor Martijn en Froukje,
voor de opa en oma’s,
voor onszelf,
maar weten niet goed hoe.
Geef ons kracht in de tijd die komt elkaar vast te houden en op te zoeken,
omdat juist zij, bij wie Peter het meeste hoorde, dat zo nodig hebben.
Er zijn zoveel gedachten en vragen die in ons omwoelen.
In een moment van stilte staan we daarbij stil.
God, vang Peter op, nu wij hem moeten loslaten
en draag ook ons, nu we zonder hem verder moeten.